Herfst 1910, hoog in het Noorden. Een kampement van Inuit-nomaden wordt bedreigd door hongersnood. De situatie wordt nijpend als dag na dag de jagers met lege handen terugkeren. Niemand weet echter dat de sjamaan Croolik middels zwarte magie er voor heeft gezorgd dat alle dieren zijn verdwenen. De wijze vrouw Saya herinnert zich de legende van Sarila, een beloofd land verscholen achter de gletsjers, waar alles in overvloed zou zijn. De legende gaat dat alleen degene met een zuiver hart de plek mogen betreden. De verraderlijke kraai van Croolik, Kwatak, gaat ermee akkoord dat de drie jonge Inuit Putulik, Apik en Markussi op zoek gaan naar Sarila om hun stam te redden.